De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het voor de vorming van een herinvesteringsreserve (HIR) niet vereist is dat het herinvesteringsvoornemen realiseerbaar is in het jaar van vervreemding van het bedrijfsmiddel. Het realiteitsgehalte is op zich wel van belang, want een HIR is niet te vormen of te handhaven als men redelijkerwijs niet mag verwachten dat de voorgenomen herinvestering binnen de driejaarstermijn kan plaatsvinden. Maar de ondernemer hoeft geen concreet plan te hebben voor een vervangende investering en voor de financiering ervan. Verder geldt dat de enkele omstandigheid dat stukken over een herinvesteringsvoornemen in 2010 ontbreken, niet betekent dat een herinvesteringsvoornemen niet is te bewijzen. Dat bewijs kan men ook op andere wijze leveren.
Ook kunnen stukken en andere bewijsmiddelen van na de balansdatum van belang zijn. Feiten die zich voordoen na de balansdatum kunnen immers aanwijzingen geven over de aan- of afwezigheid van een herinvesteringsvoornemen op de balansdatum.