In een zaak voor rechtbank Gelderland heeft een Nederlandse man sinds het jaar 2008 een pensioenuitkering ontvangen vanuit het United Nations Joint Staff Pension Fund (UNJSPF). Over de jaren 2015 en 2018 geeft hij het gekapitaliseerde bedrag van de pensioenuitkering op als bezitting in box 3. Bij het opleggen van de aangifte volgt de Belastingdienst de aangiftes. Naar aanleiding van een herziene aangifte over 2016 past de inspecteur medio 2018 een ambtshalve vermindering toe. Voor de rest gaat de man aanvankelijk niet in bezwaar tegen de aanslagen. Maar in 2020 verzoekt hij de fiscus om een ambtshalve vermindering. Dit verzoek komt nadat de Hoge Raad in 2019 uitspraak heeft gedaan over belastingheffing over bepaalde pensioenuitkeringen. Daarbij gaat het om pensioenuitkeringen uit pensioenaanspraken bij UNJSPF die zijn ontstaan vóór 1994. De rechtbank oordeelt dat het arrest uit 2019 is te zien als zogeheten nieuwe jurisprudentie. De Hoge Raad heeft namelijk toen voor het eerst een bepaalde rechtsnorm uitgelegd. De rechtbank constateert dat de aanslagen op het moment van het verzoek om ambtshalve vermindering al onherroepelijk vaststonden. Daarnaast is sprake van een weigeringsgrond, aangezien sprake is van nieuwe jurisprudentie. Daarom zijn de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht afgewezen.
De rechtsnorm van de Hoge Raad vloeit voort uit de toepassing van het overgangsrecht van de Invoeringswet Wet IB 2001 in samenhang met de oude vrijstelling voor pensioenaanspraken.