Een zaak voor rechtbank Zeeland-West-Brabant betreft een vrouw die in 2008 een schenking onder schuldigerkenning heeft ontvangen van haar ouders. Daarbij is een beroep gedaan op de eenmalige verhoogde vrijstelling voor kinderen tussen de 18 en 40 jaar oud. In 2017 komen de ouders en de vrouw overeen dat deze schenking met wederzijdse goedkeuring komt te vervallen. In 2018 en 2019 schenken de ouders de vrouw bedragen voor haar woning. De vrouw wil de eenmalige verhoogde vrijstelling (ook wel jubelton genoemd) bij een schenking ten behoeve van de eigen woning toepassen. De inspecteur past de vrijstelling voor eigenwoningschenkingen slechts gedeeltelijk toe. Maar de rechtbank merkt de schenkingen in 2018 en 2019 aan als eigenwoningschenkingen. De ontbinding van de schenkingsovereenkomst is niet ingegeven door fiscale motieven. De vrouw verkeerde namelijk in financiële problemen en ze was bang dat schuldeisers de vordering bij haar ouders zou opeisen. De ontbinding van een schenking met wederzijds goedvinden heeft bovendien dezelfde gevolgen als het inroepen van een herroeping of intreden van een ontbindende voorwaarde. Feitelijk heeft de vrouw dan in 2008 geen gebruikgemaakt van de verhoogde vrijstelling. Die situatie komt dan min of meer overeen met een kennisgroepstandpunt van de Belastingdienst. Daarom heeft de vrouw op basis van een redelijke wetstoepassing volgens de rechtbank in 2018 en 2019 recht op de vrijstelling voor een eigenwoningschenking.
Onder de huidige wetgeving bedraagt de eenmalige verhoogde vrijstelling maximaal € 60.298. De begunstigde moet dan de schenking gebruiken voor het financieren van een dure studie.