In een procedure tegen een WOZ-beschikking heeft een man verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hof Den Bosch heeft geconstateerd dat een eventuele immateriële schadevergoeding uiteindelijk toekomt aan de gemachtigde van de man. Onder meer vanwege deze omstandigheid heeft het hof prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Uit de antwoorden van de Hoge Raad blijkt dat de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn niet is gemaximeerd op het pleitbare financiële belang bij de procedure. In zaken die een bepaalde belasting, heffing of beschikking betreffen, is de immateriële schadevergoeding in principe niet beperkt tot € 50 per half jaar waarmee de termijn is overschreden. De wetgever kan bij wet een of meer uitzonderingen op deze regel maken.
Sinds 1 januari 2024 bepaalt de Wet WOZ dat in beginsel de immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in een WOZ-zaak is beperkt tot € 50 per half jaar waarmee de termijn is overschreden.