In een zaak voor de Hoge Raad heeft een vrouw arbeid verricht voor de bv van haar echtgenoot. Zij heeft daarvoor geen beloning ontvangen of een beloning opgegeven in haar aangifte inkomstenbelasting. De Belastingdienst heeft de aangifte van de vrouw gecorrigeerd door de gebruikelijkloonregeling toe te passen. Ook heeft de inspecteur de vrouw een boete opgelegd omdat zij met voorwaardelijke opzet een onjuiste aangifte zou hebben ingediend. Hof Den Haag gaat hiermee akkoord. De Hoge Raad heeft echter kritiek op het hofoordeel dat de inspecteur overtuigend heeft aangetoond dat de vrouw door bewust af te zien van loon van de bv, wist dat zij te weinig inkomen had opgegeven. Het staat namelijk niet vast dat de vrouw wist dat zij een aanmerkelijk belang in de bv had, zodat de gebruikelijkloonregeling van toepassing was. Verder zijn inderdaad aanzienlijke bedragen aan het vermogen van de bv onttrokken. Maar de fiscus heeft die bedragen als winstuitdelingen (dividend) belast en dus niet als loon aangemerkt. Daardoor spelen die onttrekkingen geen rol bij het verwijt dat de vrouw ten onrechte geen loon van de bv heeft aangegeven.
Iemand is onder andere aanmerkelijkbelanghouder in een bv als hij, eventueel samen met zijn partner, minstens 5% van de aandelen in de bv houdt.