Het komt in de praktijk voor dat iemand om niet of tegen een zeer lage vergoeding buiten dienstbetrekking verschillende werkzaamheden voor een ander verricht. De ander kan dan de drang voelen om de verrichter van de werkzaamheden toch te belonen voor zijn werk. Bijvoorbeeld door in het testament een legaat toe te kennen. In deze situatie ontstaat het vorderingsrecht van de legataris pas met het overlijden, zo oordeelt hof Den Haag. Daarom kan geen sprake zijn van een schenking, laat staan een vrijgestelde schenking onder de levenden. In plaats daarvan is het legaat een erfrechtelijke verkrijging waarover de legataris in princiep erfbelasting is verschuldigd.
Hebben de werkzaamheden wel plaatsgevonden in het kader van een dienstbetrekking? En is het toekennen van het legaat te zien als het nakomen van een natuurlijke verbintenis? Dan is de verkrijging van het legaat wel vrijgesteld van erfbelasting.