In de praktijk komt het voor dat een belanghebbende met zijn gemachtigde bij voorbaat afspreekt dat hij alle te ontvangen proceskostenvergoedingen, dwangsommen en/of schadevergoedingen aan de gemachtigde uitbetaalt. Enkele rechtbanken en gerechtshoven hebben geoordeeld dat in zo’n situatie de belanghebbende geen recht heeft op een immateriële schadevergoeding. De gedachte is dat hij niet in spanning verkeert als hij een eventueel toegekende schadevergoeding toch moet afstaan. De Hoge Raad oordeelt dat ook in zo’n situatie de belanghebbende spanning en frustratie ervaart bij overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Daarom heeft hij toch recht op een immateriële schadevergoeding.
In beginsel is de redelijke termijn twee jaar per procedure. De beroepsprocedure in eerste aanleg omvat daarbij ook de bezwaarfase.