Een zaak voor rechtbank Zeeland-West-Brabant betreft een man die in een bv participeert door haar € 150.000 ter beschikking te stellen. De bv kan dat bedrag gebruiken om aandelen in het kapitaal van een dochtervennootschap te verwerven. De vergoeding over de participatie is winstafhankelijk. De man heeft ook een call-optie verleend, waardoor de bv 20% van zijn participatie kan kopen voor € 30.000. Wanneer de bv aandelen in de dochtervennootschap verkoopt, maakt zij gebruik van deze optie. Een geschil tussen de man en de fiscus is of het indirecte belang van de man in de dochtervennootschap een aanmerkelijk belang is. In dat geval is zijn inkomen uit aanmerkelijk belang in het desbetreffende jaar namelijk een stuk hoger. De rechtbank merkt op dat de man de economische eigendom van de aandelen in de dochtervennootschap zou kunnen hebben. Door het verstrekken van de call-optie heeft hij echter niet meer het volledige economische belang bij de aandelen, maar het volledige economische belang bij 80% van de aandelen. Omdat er nog meer participanten zijn, heeft de man uiteindelijk geen aanmerkelijk belang in de dochtermaatschappij.
Een aanmerkelijk belang in een vennootschap kan ook bestaan uit het recht om (in)direct minstens 5% van het geplaatste kapitaal van een vennootschap te verwerven.