In een zaak voor hof Den Bosch houden drie bestuurders van een bv via persoonlijke holdings ieder 5% van de aandelen in de bv. De overige 85% van de aandelen zijn in handen van investeerders. De drie holdings hebben met hun aandeelhouders afgesproken dat zij voor de bv bestuurswerkzaamheden verrichten. De bv heeft managementovereenkomsten gesloten met de drie persoonlijke holdings. Op grond van deze overeenkomsten moet de bv aan de holdings managementvergoedingen betalen. Volgens de bv is met betrekking tot de werkzaamheden van de bestuurders de doorbetaaldloonregeling van toepassing. Het gevolg is dan dat de persoonlijke holdings de loonheffingen voor de dga’s afdragen. De Belastingdienst weigert de toepassing van de doorbetaaldloonregeling. De inspecteur stelt dat de doorbetaaldloonregeling bij een echte privaatrechtelijke dienstbetrekking alleen toepasbaar is als de persoonlijke houdstervennootschappen voldoen aan een doorstootverplichting. Dat betekent dat zij de volledige van de bv ontvangen managementvergoeding als loon uitbetalen aan de bestuurders. Maar het hof oordeelt dat de reikwijdte van de doorbetaaldloonregeling niet is ingeperkt tot een verlegging van de inhoudingsplicht voor de loonheffingen. De bv voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de doorbetaaldloonregeling.
Het hof oordeelt verder dat niet van belang is of de bestuurders in een privaatrechtelijke dan wel een fictieve dienstbetrekking tot de bv staan. Zij verrichten hun werkzaamheden voor de bv in het kader van hun dienstbetrekking met hun persoonlijke houdstervennootschappen. Het feit dat zij in privé zijn benoemd tot statutair bestuurder, doet daar niets aan af.